Prinsekerk

Kerkgegevens

Het huidige orgel heeft een bewogen geschiedenis achter de rug.

De oorsprong van het orgel ligt in de Laurenskerk te Rotterdam en begint in 1560 als de orgelbouwer Hendrik Niehoff de opdracht krijgt om een klein orgel te bouwen dat tegen de westmuur van het zuidertransept werd opgehangen. Het door Anthonie de Lorme in 1657 geschilderde orgel was een bescheiden instrument. Het kon gesloten worden door luiken en was versierd met drie torentjes.

Op de galerij prijkten allerlei wapens. Boven het orgel was een stofkap aangebracht.

In het schip van de Laurenskerk bevond zich een groot orgel dat in 1642- 1644 werd vervangen door een 43 stemmen tellend orgel van Hans Golfusz. De instrumenten werden tot 1695 onderhouden door Apollonius Bosch en Nicolaas van Haeghen. Daarna had Jan Duyschot de instrumenten onder zijn hoede. In 1719 werd het contract met deze beroemde orgelbouwer opgezegd. Op 4 Juni 1720 contracteerden de kerkmeesters Jacob Francois Moreau voor het onderhoud van de twee orgels.

Inmiddels was in Oktober 1680 een begin gemaakt voor de bouw van de Nieuwe of Oosterkerk aan de noordzijde van de Hoogstraat naar ontwerp van de stadsbouwmeester Claes Jeremiaszoon Persoons. De eerste steen werd gelegd op 18 November door Adriaen van Hersele. Ds. Franciscus Ridderus nam de kerk al op 1 Januari 1682 in gebruik.

Op 24 december 1720 werd met Moreau een contract gesloten om het orgel dat in de Laurenskerk door Niehoff was gebouwd over te plaatsen naar de Oosterkerk.

Het bestaande pijpwerk werd in een nieuw te maken orgelkas gehandhaafd en de oude kas bleef in de Laurenskerk hangen.

Op 22 april 1721 nam Francois van Douwen aan het maken van twee orgelkassen met snijwerk.

Terwijl de orgelmaker en de meubelmaker met hun opdrachten bezig waren, vonden de kerkmeesters dat de orgelkassen te groot waren uitgevallen, zo lezen we in de notulen van 13 januari 1722. Na advies van de toenmalige organist van de Laurenskerk, de heer Nicolaas Woordhouder, werd besloten om de dispositie met vier registers uit te breiden. Op 9 april 1722 werd de heer Woordhouder aangesteld als organist van de Oosterkerk en kon hij in het voorjaar van 1723, nadat Moreau en van Douwen gereed waren met hun werkzaamheden , het keuringsrapport aan de kerkmeesters overhandigen. De onderstaande dispositie zoals door Woordhouder opgegeven, is aangevuld met de datering van de verschillende registers. Tussen haakjes staan: uit het kleine Laurensorgel overgenomen pijpwerk (oud), uitgebreid pijpwerk (was…..), nieuw gemaakte registers (1720) en toegevoegde registers (1722).

Boven werk

Rug werk:

Pedaal

Prestant 8 voeten (1722, in 1720 alleen discant) 

Prestant 4 voeten (1720)

Bourdon 16 voeten (1722)

Octaav 4 voeten (1720) 

Holpijp 8 voeten (1722)

Prestant 8 voeten (1720)

Cornet 5 dik (was 3 dik) S

exquialter 3 dik (was 2 dik)

Octaav 4 voeten (1720)

Holpijp off Bourdon 8 voeten (oud) 

Fluijt 4 voeten (oud)

Open Quint 3 voeten (1720)

Fluijt 4 voeten (oud) 

Quint Fluijt 3 voeten (oud)

Trompet 8 voeten (1720)

Octaav 2 voeten (oud) 

Octaav 2 voeten (oud)

 

Quint Fluijt 3 voeten (1720) 

Mixtuer 2 dik (was 1 dik)

 

Sufflet 1 voet (1720) 

Scherp 2 dik (was 1 dik)

 

Mixtuer 8 voeten (oud) 

Trompet 8 voeten (1722)

 

Scherp 2 dik (oud)

   

Trompet 8 voeten (oud)

   

Claron 4 voeten (oud)

   

Lampet met 3 engelen en 2 gevleugelde kinderkopjes, zie punt 9 van de kerkgegevensOp 24 mei 1729 besloten de kerkmeesters dat de lege orgelkas van het kleine orgel in de Laurenskerk op 5 juli a.s. aan de meestbiedende verkocht zal worden. Zij droegen de rentmeester van de kerk op dit in de krant bekend ter laten maken. Voor drie en veertig gulden werd het meubel verkocht aan……Moreau.

De verdere lotgevallen van dit, zij het lege, orgel zijn ons niet bekend.

Na het overlijden van Moreau op 9 oktober 1751 nam zijn zoon Johannes Jacob het onderhoud van de orgels in de publieke kerken te Rotterdam op zich.

Een grote restauratie van het orgel in de Oosterkerk kon Moreau junior in 1763 blijkbaar niet aan. De kerkelijke rentmeester constateerde begin 1764 dat hij zich niet aan het bestek hield en de orgelmaker werd in "zeer serieuse en nadrukkelijke termen gereprimenteert over desselfs verregaande nalatigheijdt en pligtsverzuim". Moreau beloofde het orgel binnen veertien dagen in goede staat te zullen brengen. Maar in maart concludeerden de kerkmeesters dat hij zich niet aan zijn belofte had gehouden. Ontslag volgde en Jacobus Robberts voltooide de werkzaamheden, waarna deze het jaarlijks onderhoud van de Rotterdamse orgels voor de komende twee jaar op zich nam voor een salaris van honderd gulden per jaar.

Andries Wolfferts breidde het orgel in 1773 uit met een bovenwerk. Tijdens reparaties door J.C. Friedrichs in 1818 en Abr. Meere in 1828 werden resp. nieuwe koppelingen en klavieren aangebracht.

Een grote restauratie van het orgel werd in 1844-1845 uitgevoerd door Jonathan Bδtz voor bijna negentien honderd gulden. Op 2 februari 1845 keurde de organist H. van Heukelum het orgel. Bδtz werd daarna gecontracteerd voor het jaarlijkse onderhoud ad. honderd gulden per jaar.

De dispositie luidde in 1843:

Hoofdwerk

Bovenwerk

Rugwerk

Pedaal

Prestant 8’ 

Prestant 8’ 

Prestant 4’

Bourdon 16’

Prestant 16' disc.  

Holpijp 8’ 

Holpijp 8’

Prestant 8’

Bourdon 16' disc.  

Quintadeen 8’ 

Fluit 4'

Octaaf 4’

Quintadeen 8'  

Woudfluit 4’ 

Quint 3’

Quint 3’

Bourdon 8’ basc.  

Gemshoorn 2’ 

Octaaf 2’

Fagot 16’

Holpijp 8’ disc.  

Vox humana 8’ 

Cornet 5 st, disc.

 

Octaaf 4’  

Mixtuur 4 st.

   

Fluit 4’ 

Sexquialter 3 st, disc.

   

Quint 3’ gehalv.  

Trompet 8’ gehalv.

   

Octaaf 2’

     
Quintfluit 1 ½'    

 

Cornet 5 st, disc.

     

Mixtuur 3 st 1’

     

Scherp 2 st.  

 

   

Trompet 8’ 

 

   

In 1877 bouwde Johan Frederik Witte een geheel nieuw instrument binnen de oude kassen. Van dit pijpwerk is het hoofdwerk nog bewaard gebleven .

De orgelmaker Willem van Leeuwen uit Leiderdorp, die het instrument in 1933 van de Oosterkerk naar de Prinsekerk verplaatste, bracht een electro-pneumatische tractuur aan. Het pijpwerk van het hoofdwerk uit 1877 van J.F. Witte bleef gehandhaafd, maar het tweede klavier werd gewijzigd tot zwelwerk, dat thans achter het hoofdwerk is opgesteld. Onder deze twee werken staat het pedaal .

De kas van het rugwerk is leeg.

De oude foto links geeft de situatie weer in de "Oosterkerk", die in 1933/1934 gesloopt is na 253 jaar als kerk te hebben gefungeerd.
Deze foto is uit de collectie "Orgels in oude ansichtkaarten" van Aart de Kort. Website www.aartdekort.myweb.nl/

 

 

 

 

 

 

De huidige dispositie luidt:

Manuaal I (1877)  

Manuaal II : (1933)  

Pedaal: (1933)

Prestant 16’  

Prestant 8’  

Contrabas 16’

Prestant 8’  

Holpijp 8’  

Bourdon 16’

Violon 8’  

Viola 8’  

Octaaf 8’

Bourdon 8’  

Salicet 4’  

Gedektbas 8’

Octaaf 4’  

chotrompet 8’ 

Bazuin 16’

Openfluit 4’  

Roerfluit 4’

 

Quint 2 2/3’  

Gemshoorn 2’

 

Octaaf 2’

Tremulo

 

Mixtuur 3-4 st.  

   

Cornet 5’ st.

   

Fagot 16’

   

Trompet 8’

   

Koppelingen:
Man I + II
Man I + Ped.
Man II + Ped.

Organisten Prinsekerk:
J.C. de Graaf van 1933 tot 1954
Andre Verwoerd van 1954 tot 1961
A.van der Hoeven van 1961 tot 1975
A. P. Sintnicolaas van 1975 t/m 31-12 1987
Margreeth de Jong van 1988 tot 1998
Jolanda Zwoferink van 1999 tot heden.

Bronnen: 

  1. “De Prinsekerk te Rotterdam 1933-1983”, geschreven door T. Brouwer. Uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Prinsekerk te Rotterdam.
  2. Eigen waarneming.

Kerkgegevens